Toos en Hans hebben al sinds jaar en dag hun vaste stekkie op de camping in Callantsoog naast Jan en Joke. Ze kennen elkaar inmiddels door en door en zijn echte vrienden geworden. Als Jan praat over Joke, dan noemt hij haar altijd ‘z’n meissie’.

Toos zegt tegen Joke dat ze dat altijd zo lief vindt van Jan. “Hoe lang zijn jullie eigenlijk al getrouwd, daar hebben we het nog nooit over gehad”, zegt Toos. Joke vertelt dat ze nooit getrouwd zijn en dat Jan zegt dat dat ook nergens voor nodig is. “Maar dan ben je toch ook niet elkaars erfgenaam? Dat heb ik laatst gehoord toen ik bij een lezing van onze notaris was”, zegt Toos.

’s Avonds bij het kampvuur gaat het nog eens over dit onderwerp. Met een lekker drankje is iedereen overtuigd van z’n eigen gelijk. Als het vuur gedoofd is gaat iedereen gelukkig nog wel als vrienden de caravans in, maar Jan belt de volgende ochtend toch voor de zekerheid even de notaris. Blijkt toch dat hij jaren op een verkeerd spoor zat. De volgende avond bij het kampvuur gaat Jan op z’n knieën en vraagt of Joke met hem wil trouwen of een samenlevingscontract wil aangaan en dat ze na hun vakantie even bij de notaris om ‘n koppie gaan.

Rinske Mantel